zondag 6 maart 2016

De President

Donderdagochtend en tijd voor een huisbezoek. Mijn collega heeft me gevraagd om met haar mee te gaan. Het ingevulde aanvraagformulier zit onder de ondefinieerbare vlekken en is van voor tot achter ingevuld met nauwelijks leesbare hanenpoten. De betreffende meneer vraagt in grote letters om hulp omdat hij in een zwijnenstal zou wonen. In al die jaren heeft mijn collega me nog niet eerder meegevraagd, maar ze heeft nu een onbestemd gevoel. Ze voelt zich veiliger als ik met haar meega.

Samen fietsen we naar de mooiste gracht van Haarlem. Ik voel me altijd bevoorrecht als ik hier ergens een mooie villa mag betreden, maar vandaag zal het waarschijnlijk geen villa worden. Aan de gracht blijken ook appartementen verhuurd te worden. Een grote deur met tig naambordjes. Na ons aanbellen klinkt er een zoem en we duwen de zware deur open. Blijven dan even op de drempel staan om ons te oriënteren. We zien een lange donkere gang, vol dozen en troep. De benummering van de appartementen is niet te vinden en we besluiten eerst de linkerhelft van de gang te doorlopen. Het is er donker en het stinkt. Ik loop achter mijn collega aan, en vind het wel eens fijn om niet de leiding te hebben tijdens het komende, ongetwijfeld bijzondere, gesprek. Ben benieuwd waar we terecht komen. We gaan de deuren af maar komen het juiste nummer niet tegen. Dan horen we geroep achter ons en er slaat een deur hard dicht.

"Hee kuttekoppen!! Hierheen, de andere kant op!" Achter ons staat een man, zwarte kleding en een zwart punkkapsel, tegen ons te tieren. Waarschijnlijk omdat we met z'n tweeën zijn voel ik me geen moment onveilig, maar besef dat ik op mijn hoede moet blijven. "Jezus wat een kuttekoppen zeg! Ik roep jullie toch? Ik woon aan de andere kant!" "Ook goedemiddag" begroet ik de man, en zie  dat hij tegen de deurpost staat uit te hijgen van zijn actie. Hij blijkt de trap afgerend te zijn om ons  te onthalen, en moet daar duidelijk fysiek van bijkomen. Stemkracht heeft hij in elk geval nog genoeg. Mijn collega wijst hem terecht en verteld dat we op deze manier niet wensen te worden aangesproken. Hij moppert nog even door en gaat ons voor naar zijn appartement. Hij duwt een deur op een kier, en ik zie dat het bij hem binnen zo mogelijk nog donkerder is dan in de gang. We banen ons langs allerlei spullen een weg naar de woonkamer. Er zit al bezoek, zijn contactpersoon van de instelling voor verslavingszorg, de brijder, is ook gekomen. Ze geeft ons een hand en een knipoog en constateert dat de "president" ons gevonden heeft. De president ploft neer in een hoek van de kamer en bromt dat hij geen zitplek meer voor ons heeft. De andere dame zit op het bed, en ik besluit het nachtkastje vrij te maken om te kunnen zitten. Ik schuif een asbak en een stapel boeken aan de kant en bedenk me dat ik mijn kleding vanavond meteen in de was zal gooien. Het is hier stoffig, plakkerig, donker, vies en het stinkt. Er staan allerlei dierenkooien, de meeste lijken onbewoond, maar vlak naast me blijkt een rat te wonen. Ondanks de winter vliegen er fruitvliegjes rond. Ik heb echt geen smetvrees, maar durf zelfs mijn jas en tas niet op de grond te zetten hier.

Mijn collega duwt een berg kleding van de bank en neemt plaats. Ze kijkt om zich heen naar de bende en slaakt een diepe zucht. De president roept nog eens wat een kuttekoppen wij zijn en schiet dan in de lach. "Maar je ziet er wel schattig uit, hoor!" lacht ie naar mijn collega. Het ijs is gebroken. Mijn collega benoemt de troep waarin de president leeft en vraagt zich af hoe dit zo gekomen is. De president vertelt met horten en stoten zijn verhaal, over zijn jeugd vol verwaarlozing, zijn moeder die de zorg niet aankon en regelmatig in het gesticht verdween. Oma die het gelukkig vaak overnam, maar die door eigen emotionele problematiek ook de heftige jongen vaak niet kon geven wat hij nodig had, liefde, begrenzing, structuur. De ongezonde keuzes die de president later zelf maakte, uitvluchten zocht in drugs en drank, en allerlei manieren vond om dit te kunnen betalen. Mijn collega luistert en moedigt aan om te praten. Ze oordeelt niet en ik zie hoe ze met mededogen de nare verhalen in zich op neemt. De mevrouw van de brijder en ik zitten eerste rang in dit intieme, ontroerende gesprek. De president vertelt en vertelt, hij moet soms huilen maar maakt dan weer een relativerende grap. Met hulp van de brijder is hij sinds een tijdje van zijn verslavingen af. Afgezien van Methadon en een jointje af en toe, maar dat is in elk geval op legale wijze te bekostigen. De methadon haalt hij wekelijks bij de brijder, en daar zit een probleem. Hij heeft zijn longen stuk gerookt en kan de paar honderd meter naar de bushalte niet meer lopen. Naar een arts voor een longtest wil hij niet. Zijn moeder kreeg een longaandoening en kon uiteindelijk niets meer, behalve zelfmoord plegen toen ze het leven niet meer zag zitten...
De president is door deze heftige actie van zijn moeder te bang geworden voor een slechte uitslag van een longonderzoek, en gaat sindsdien alle artsen uit de weg.
Wanneer mijn collega hierop doorgaat en aangeeft dat er na een onderzoek wellicht ook een behandeling plaats kan vinden, zegt de president dan toch een afspraak bij zijn huisarts te zullen gaan maken.

Mijn collega vertelt over de mogelijkheden van een pasje voor de regiotaxi, die hem aan huis kan komen ophalen. Misschien kan hij dan zelfs zijn broer weer eens bezoeken, die in Amsterdam woont! Hij veert op van het idee. Hij heeft zijn broer al zo lang niet gezien, hier in dit vieze huis zal hij hem echt niet uit nodigen. Zijn rat was waarschijnlijk zijn enige vriend de afgelopen jaren. Maar stel je nou voor, dat er mensen komen die hem helpen om de hele klerezooi hier uit te zoeken en weg te gooien! En dat er af en toe iemand komt om schoon te maken! Dan wil hij graag proberen om de rest weer zelf bij te houden.

Nu weet hij niet waar hij zou moeten beginnen, en ik moet hem nageven, ik ook niet. Ja, snel alle ramen open gooien, maar hoe dan verder? Hier is een schoonmaakteam nodig. Als die de boel weer een beetje aan kant hebben gaat mijn collega verder in gesprek met de president om te kijken hoe hij zijn plekje in de maatschappij weer terug kan winnen. Mij heeft ze daarbij niet nodig, de president maakt graag kabaal, maar hij heeft zijn hart op de goede plaats.